De schrijfresidentie

De schuur waarin ik verblijf is deels in klei verzakt. Hier en daar vertonen de muren barsten. Als alles slaapt, hoor ik ze koppig groeien. Overdag heb ik vanuit de ramen een uniek zicht op de voortuin door de verzakte positie van de schuur reikt die op borsthoogte en geniet ik de hele dag van strijklicht. Vogels dansen voor mijn ogen voorbij. Elke grasspriet draagt een kroontje van rijp. Het leven in de klei bevalt.

 

Het is zondag. Voor ik het Lijsternest binnen ga om me aan Streuvels’ bureau te installeren, overloop ik in mijn hoofd de stappen om het alarm te ontmantelen. Ik heb maar dertig seconden de tijd om het goed te doen en dit keer wil ik niet hoeven te bellen naar de veiligheidsdiensten om te bewijzen dat ik schrijver en geen inbreker ben. Mijn voorbereiding loont. Vandaag houdt het alarm zich gedeisd. Ik betreed het huis in stilte. 

Vanuit de schaduw word ik gadegeslagen door borstbeelden en gefotografeerde familieleden. Ze kijken nieuwsgierig. ‘Goedendag,’ zeg ik beleefd. En dan tegen een portret van Streuvels zelf, ‘Ik kom hier om te schrijven.’ De geamuseerde trek om zijn mond lokt me verder de voorplaats in. Met een druk op een knop laat ik de kamers ontwaken. Alle oogleden van het huis rollen zich traag, knarsend en simultaan omhoog. Licht stroomt langs vier kanten binnen en maakt – zoals Streuvels het bedoeld heeft – van de woning een lantaarn.

Ik stap de werkkamer binnen en word verwelkomd door de geur van zurig papier. Ik inhaleer diep, weersta de neiging om met mijn vingers xylofoon op de boekenruggen te spelen. Van deze boeken moet ik afbijven. Ze hebben het recht om ongestoord te staan stinken. Bij de kachel steekt een stel stoelen uitnodigend hun armleuningen naar me uit. Het zitkussen van een van die stoelen is ingedeukt, alsof daar een onzichtbare Streuvels zit. Ik zeg opnieuw beleefd goedendag. Later zal ik te weten komen dat hij in die stoel overleden is.

 

Verderop, bij het beroemde raam dat uitkijkt op de aanzet van de Vlaamse Ardennen, ga ik zitten. Op het bureau ligt een afgietsel van Streuvels’ hand. Ik houd mijn eigen hand ernaast, meet mijn schrijverschap met het zijne.

Een houten giraffe staart me vanop de vensterbank loens aan. Het ongemak morrelt aan me. Ik laat mijn bureaustoel zakken en verschuil me achter mijn laptop. Nulla Dies Sine Linea, staat in bronzen letters boven het bureau en  mijn gedachten gegrift: een andere aanmoediging dan ik gewend ben – thuis staat het steeds terugkerende advies van mijn redacteur (WEES GEDULDIG!) op de muur van mijn werkkamer geschreven.

Ik herlees de woorden die ik gisteren schreef. Omdat Streuvels ervan overtuigd was dat een schrijver zijn onderwerp op een afstand moet bekijken en dat die de breedte buiten zich en de diepte binnen zich moet zoeken, staar ik ongegeneerd langdurig door het raam. Rechtsboven aan de heuvel staat een molen. Her en der liggen boerderijen, net als de schuur, half ingebed in klei. In de struik die de tuin van de akker scheidt, vieren mussen kermis, even luidkeels als honderd jaar geleden. Het gras wuift. De Waashoek wuift terug. De takken van een reusachtige populier harken de hemel. Romanpersonages stromen aan de lopende band voorbij. Vooral wandelaars. Als een lint slingeren ze zich de heuvel op. Bijna niemand wandelt alleen. Een enkeling wandelt tegen de stroom in. Weinigen staan stil. En diegenen die het wel doen, bekijken de omgeving door een lens. Één man heeft een telelens vast die aan een korteafstandsraket doet denken. Met boomstammen van armen houdt hij het ding in balans, het luchtruim afspeurend naar een geschikt onderwerp. Verderop staat een koppel te discuteren. Ze worden voorbijgestoken door een ruiter die op zijn beurt wordt voorbijgestoken door een zwerm mountainbikers. De Waashoek is een bloedbaan waarlangs het leven zich vooruitstuwt zonder goed te weten waarheen.

Zelf zie ik me in gedachten tussen hen in slalommen, de hoger gelegen akkers tegemoet, dolend tussen verhaallijnen en praktische beslommeringen. Gezien mijn aanhoudend vitamine D-tekort zou het verstandig zijn om wat daglicht op te doen, maar ik ken mezelf. Het probleem is dat ik een krimper en een kleumkat ben. Het probleem is ook dat ik weinig richtingsgevoel bezit. Gisterenavond, nadat de coronatoeristen naar huis waren, ben ik verloren gelopen. Zelfs Google maps wist me niet meer te lokaliseren. Duizenden mugjes zwermden in tegenlicht over de geploegde en met plassen bezaaide akkers, in cilindervormige trosjes: wegwijzerpaaltjes die nergens toe leidden. Heel even was ik een boomstronk, half in de klei gezogen, bevroren tot in mijn wortels. De winter joeg zich onverbiddelijk door de losse breisteken van mijn muts. Niet voor niets heet ik Vindevogel. Ik draag dezelfde naam als een van de personages die hier aan dit bureau is bedacht. Ik ben gedoemd tot het zwerven langs de wegen. Nee, beter is het om vandaag binnen te blijven.

 

Streuvels had het goed gezien. Deze kleitop ís het Beloofde Land, de berg Sion, van hier op de hoogte kan ik net als hij de blik laten gaan over de vier windstreken en overschouw ik de wereld,  ontslagen van controle en bemoeienis, verlost van kleinzielige opmerkingen over mijn dagelijks doen en laten. Hier krijg ik brede gedachten. Hier voel ik een jubel in mijn ziel. Hier hoor ik de tijd groeien in het scheuren van de dagen.

Meer weten? Neem contact op

Contact

lijsternest@vlaanderen.be

Telefoon

+32 56 77 72 14

Contactpersoon

Thomas Jacques